Met haar ogen naar het afbrokkelende plafond, lag Raaf languit in het oude gebouw de ruïne. Niet wetend dat er nog iemand was. Raaf was opzoek naar rust. Haar zusje was ergens in het dorp bij wolf-haters en zij was onbewust het huis uit gezet. Ze was nog steeds bezig plannen te verzinnen om haar zusje te redden uit de klauwen van hun pleegouders. Raaf had haar donkerbruine haren kort geknipt en was gaan zwerven, een nieuw huis met aardige ouders zou ze nooit meer kunnen vinden, dus was ze in de ruïne gaan wonen, ze kon prima voor zichzelf zorgen.
Haar pleegouders wilden twee kinderen, twee meisjes, maar konden die zelf niet krijgen. Raaf was erachter gekomen dat ze hun huis in brand wilde steken, ze was met haar zusje gevlucht, maar volgens plan, kwamen hun ouders om bij de brand. Toen zijn ze geadopteerd door de mensen. Raafs zusje was precies het type waar de mensen naar zochten: schattig, weerloos en charmant, klein in een grote gemene wereld. Raaf echter was een vechter, stoer en onafhankelijk, rebels en te slim naar hun smaak. En toen ze erachter kwamen dat Raaf wist dat zij de moordenaars van haar ouders waren, werd het hun teveel, eerst waren ze van plan er gelijk een eind aan te maken, maar dom genoeg besloten ze Raaf ervoor te laten boeten en haar daarna de mond voorgoed te snoeren. Zo gaven ze Raaf genoeg tijd om te laten ontsnappen van de tijdelijke martelingen en Raaf ging buiten het dorp wonen. En ze bedacht nog steeds een plan om haar zusje van het vreselijke lot te redden, want vroeg of laat, wist Raaf, zou ook Jessy erachter komen. Jessica was ook niet dom.
Raaf schrok op, nu wist ze dat ze niet alleen was. Ze had iets gehoord en ze ging uitzoeken wat. Maar ze hoefde het niet uit te zoeken, zodra ze zich had omgedraaid, keek ze recht in de helderblauwe ogen van een mooie witte wolvin. Haar witgrijze ogen keken de wolvin onbevreesd aan en vertelde haar dat dat ze geen kwaad in de zin had.
{OMG, langdradige post!}